Voorzieningen ter beveiliging van het betreden van een dak.
Gebouweigenaren zijn als opdrachtgever medeverantwoordelijk voor beperken van het risico van valgevaar bij dakbetredingen. De opdrachtgever dient ervoor zorg te dragen dat de leverancier, die het dak moet betreden, in staat is om veilig te werken. Dit kan bereikt worden door óf veiligheidsvoorzieningen aan te brengen óf door de leverancier zelf de (tijdelijke) veiligheidsvoorzieningen te laten aanbrengen.
Werkgevers zijn wettelijk verplicht om de gevaren voor hun personeel bij het werken op daken zoveel mogelijk te beperken. Ook zelfstandig werkende personen moeten voor zichzelf maatregelen treffen om valgevaar te voorkomen.
De verplichting tot dakbeveiliging is geregeld in de Arbowetgeving. Dit is een stelsel dat bestaat uit Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), het Arbobesluit en de Arboregeling.
Artikel 6.53 van het bouwbesluit schrijft voor dat, indien voor het veilig kunnen plegen van onderhoud aan een gebouw, gebouwgebonden voorzieningen nodig zijn, deze voorzieningen daadwerkelijk moeten worden getroffen.
De Arbowet (art. 5) verplicht werkgevers om mogelijke gevaren voor hun personeel in beeld te brengen door een bedrijfs-RI&E (Risico-inventarisatie en Evaluatie) op te stellen. De RI&E moet onder meer betrekking hebben op de gevaren bij het eventueel werken op daken. Een onderdeel van de bedrijfs-RI&E is het Plan van Aanpak waarin wordt beschreven welke maatregelen genomen moeten worden om de veiligheid van het personeel te verbeteren. Behalve de verplichte bedrijfs-RI&E bestaat de mogelijkheid dat gebouweigenaren een dak-RI&E laten uitvoeren. Zo’n speciaal op een bepaald dak gerichte risico-inventarisatie is niet verplicht, maar in verband met de dakbeveiliging wel aan te bevelen. Op basis van een dak-RI&E kan een gebouweigenaar een permanente dakbeveiliging laten aanbrengen.
In het Arbobesluit (art. 3.16, voorkomen van valgevaar) met bijbehorende Arbobeleidsregel is bepaald dat in ieder geval voor het werken op daken met een (val)hoogte van meer dan 2,5 meter doelmatige dakbeveiliging aanwezig moet zijn. In geval van een hekwerk of leuning is deze doelmatig indien deze tenminste tot 1 meter boven het werkvlak beveiliging bieden tegen vallen.
Vanaf 2017 zijn BRL 9935 en het KOMO Safety keurmerk van kracht. In de vier delen van BRL 9935 wordt omschreven waar bij aanleg en onderhoud aan moet worden voldaan om voldoende kwaliteit te leveren. Als aan BRL 9935 is voldaan en een certificaat is afgegeven kan men ervan uitgaan dat de dakbeveiliging voldoet aan het Bouwbesluit en Arbowetgeving.
Kooiladders
Ook voor kooiladders geldt er een norm welke omschrijft waaraan dit specifieke element dient te voldoen. Dit betreft de EN-ISO 14122-4. De norm omschrijft waaraan de kooiladder zelf, maar ook diens omgeving waarin/-aan deze is geplaatst dient te voldoen. Een sprekend voorbeeld is dat bij een permanente toegangsladder met een hoogte van 3 meter of meer, een veiligheidskooiconstructie dient te zijn voorzien. Indien de te overbruggen verticale hoogte minder is dan 3 meter, kan volstaan worden met een gevelladder. Een ander veel besproken item is dat kooiladders dienen te zijn voorzien van rechte en vlakke sporten met een effectieve antislip laag op de sporten. Overige belangrijke zaken voor de aanleg zoals de positie aan de gevel en de eisen rond de uitstapplaats op het dak, zijn terug te vinden in de norm zelf. Daarbij is het nog belangrijk om te weten dat bij de uitstappositie direct een veilige situatie aanwezig dient te zijn om ofwel in te haken in met een harnas ofwel een aanvullende voorziening welke direct tot aan het veilige dak gebied leidt.
De andere norm waarin eisen opgenomen zijn waaraan kooiladders dienen te voldoen, betreft de NEN 2484. Deze is omschreven in het hoofdstuk “Trappen en klimmateriaal”.
Een kooiladder dient 1x per jaar gekeurd te worden cf. de in de normen omschreven eisen, zodat de voorziening in geval van nood direct en veilig te gebruiken is.
Bij een dak-RI&E is onder meer van belang welke apparaten en voorzieningen op het dak aanwezig zijn en welke periodieke- en/of incidentele werkzaamheden in verband daarmee nodig zijn. De uitkomst van de RI&E kan zijn dat aanvullende maatregelen en/of procedures getroffen moeten worden om veilig te kunnen werken op het dak.
Voorbeelden van het treffen van maatregelen zijn onder andere het verplaatsen van apparatuur, aanbrengen van looppaden en een hekwerk langs de dakrand. Voorbeeld van een procedure is dat degene die op het dak gaat werken, zijn eigen voorziening meebrengt om veilig op het dak te kunnen werken zoals ladder, hoogwerker en tijdelijke hekwerken. Bij het volgen van dit soort procedures is er veelal geen permanente (veiligheids)voorziening aanwezig.
Andere beschermingsmiddelen tegen vallen en verankeringsvoorzieningen, zowel permanente als persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM), zijn verplicht om een jaarlijkse keuring te ondergaan volgens NEN-EN 795.
Binnen deze norm vallen verschillende klassen:
Daarnaast dient het dak op een veilige wijze te kunnen worden bereikt. Bijvoorbeeld via een deur in een dakopbouw. Op basis van de RI&E wordt vervolgens een Plan van Aanpak gemaakt. Daarin wordt beschreven hoe de dakbeveiliging verbeterd kan worden.
Vóór het betreden van het dak dienen de gebruikersinstructies te worden gevolgd en te worden gerespecteerd. Voordat het dak wordt betreden moet het inteken- en registratieformulier worden ingevuld door degene die het dak gaat betreden. Looppaden dienen ten minste vier meter van de dakrand af te liggen. Looppaden mogen dichter bij de dakrand liggen als aanvullende maatregelen zoals afzettingen (hoogte >1m) worden geplaatst. Een toegang tot het dak middels een deur in een dakopbouw, dient ten minste vier meter van de dakrand te zijn gelegen.
Bij de toegang tot het dak moeten waarschuwingsborden zijn geplaatst.
© Melford B.V. 2022